Onderzoek

Wanneer de ouders, school of andere professionelen problemen melden, kan er een onderzoek afgenomen worden. Aan de hand van de gegevens die tijdens het intakegesprek verzameld worden, wordt beslist welke onderzoeken nodig of zinvol zijn. In een individuele testsituatie worden een aantal vaardigheden, capaciteiten, belevingen onderzocht. Naast kwantitatieve gegevens verzamelt de onderzoeker ook kwalitatieve gegevens. Een grondig onderzoek is de basis voor een efficiënte begeleiding.

 

Taalontwikkeling

In een  taalontwikkelingsonderzoek wordt de mondelinge taalvaardigheid onderzocht. Er wordt nagegaan in hoeverre de verschillende aspecten van het Nederlands beheerst zijn en dit zowel op receptief als op expressief vlak. Ieder aspect wordt afzonderlijk onderzocht. Het gaat hier om de kennis van woordenschat, de beheersing van de morfologie (meervoudsvorming, verkleinwoorden, werkwoordsvervoeging,…), de zinsbouw,…

Articulatie: fonologisch

Het fonologisch articulatieonderzoek is bedoeld om een analyse te maken van bepaalde patronen die aanwezig zijn in de spraakklankproductie van kinderen. Het gaat hier, in tegenstelling tot de fonetische articulatiefouten, niet om motorische fouten maar om fouten tegen de regels van de fonologie. Er wordt nagegaan welke vereenvoudigingsprocessen het kind nog toepast. Deze fouten zijn talig van aard en dit onderzoek kadert dan ook vaak in een ruimer taalontwikkelingsonderzoek.

Articulatie: fonetisch

In het fonetisch articulatieonderzoek wordt nagegaan of alle klanken correct uitgesproken worden. Aan jonge kinderen wordt gevraagd prenten te benoemen. Bij oudere kinderen wordt gewerkt met situatieprenten of leesteksten. De onderzoeker noteert de fouten (weglaten van een klank, vervangen van een klank door een andere, foutief uitspreken van een klank en het toevoegen van een klank) en gaat na tot op welk niveau de klank gekend en verstaanbaar is.

Oromyofunctioneel – OMFT

in een OMFT-onderzoek wordt aan de hand van metingen en observaties het functioneren van de tong, mondspieren en slikken nagegaan. Dit onderzoek gebeurt meestal na doorverwijzing van een tandarts of orthodontist.

Lees- en schrijfvoorwaarden

Het lees- en spellingvoorwaardenonderzoek gaat na of een kind klaar is om te leren lezen en schrijven. Bij kinderen die reeds lezen en schrijven, maar hierbij moeilijkheden ondervinden, is het voorwaardenonderzoek belangrijk om na te gaan of de problemen voortvloeien uit een gebrekkige beheersing van deze voorwaarden.

Lezen en spellen

Het lees- en spellingonderzoek houdt in dat de technische lees- en spellingvaardigheden van een kind zowel op woord- als op zinsniveau worden onderzocht. Voor het lezen op woordniveau moet het kind bestaande woorden en nonsenswoorden lezen. Zo wordt nagegaan of de teken-klankkoppeling voldoende beheerst is. Vervolgens wordt de leesvaardigheid op tekstniveau getest. De kwaliteit van het lezen (aantal fouten) gekoppeld aan de leessnelheid wordt hierbij getoetst. Bij jongeren vanaf het midden van het zesde leerjaar wordt ook de leesvloeiendheid (haperend lezen, herhalend lezen) onderzocht. Afhankelijk van de vraag wordt ook het leesbegrip nagegaan.

Voor spelling wordt een woorddictee en een zinnendictee afgenomen. Voor kinderen van de lagere school is een kwalitatieve en kwantitatieve analyse mogelijk. Voor de jongeren van het secundair is er alleen een kwalitatieve analyse, die weliswaar geen precieze achterstand toont, maar wel de sterke en zwakke punten van het kind of jongere aan het licht brengt.

Rekenen

Een rekenonderzoek bestaat uit twee onderdelen. In het 1e deel wordt het rekenniveau bepaald. De resultaten die het kind of de jongere behaalt, worden vergeleken met leeftijdsgenoten. Op deze manier wordt er bepaald of de reeds geziene leerstof per rekenonderdeel al dan niet beheerst is. Het 2e gedeelte van het rekenonderzoek is een analytisch deel waarbij de fouten en werkwijze van het kind of jongere in kaart worden gebracht.
Vanaf de twee kleuterklas tot en met het 6e leerjaar basisonderwijs kan een rekenonderzoek worden afgenomen. Leerlingen uit het secundair onderwijs kunnen enkel getest worden op hun kennis van de basisrekenleerstof. Rekenproblemen in het middelbaar onderwijs zijn vaak te wijten aan een onvoldoende beheersing van de basisleerstof.

Psychomotoriek

De psychomotorische therapie wordt steeds voorafgegaan door een uitgebreid psychomotorisch onderzoek. Aan de hand van de aanmeldingsklachten worden bepaalde psychomotorische testen afgenomen. Meestal omvat dit:

Een test voor grove en fijne motoriek waarbij er wordt gekeken naar wat het kind al kan en op welke manier dit gebeurt. Zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het bewegen worden uitgebreid geobserveerd.

Een grafo- en/of schrijfmotorische test waarbij het schrijfproduct wordt geanalyseerd en het schrijfproces (houding, pengreep, beweging van vingers, pols en elleboog) wordt grondig geobserveerd

Een visueel-ruimtelijke test waarbij er wordt nagegaan of het kind verschillen in detail, richting en vorm kan opmerken, hoe het kind omgaat met ruimtelijke structuratie en of hij/zij in staat is om het zien, denken en doen goed op elkaar af te stemmen

Een begaafdheidsonderzoek geeft een beeld van de intellectuele capaciteiten. De resultaten laten niet alleen toe de intellectuele vaardigheden in te schatten, maar ook hypothesen te formuleren rond de manier waarop het kind of de jongere informatie verwerkt. Ook biedt het begaafdheidsonderzoek belangrijke informatie bij het zoeken naar een verklaring voor leer – en/of gedragsproblemen.
Voor anderstalige of verbaal minder sterke kinderen en jongeren, kan de begaafdheid worden nagegaan met behulp van een niet-verbale intelligentietest. Dit is een individueel onderzoek waarbij het niet nodig is gesproken of geschreven taal te gebruiken.

Het geheugen en de concentratie zijn twee zeer complexe cognitieve functies die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Aandachtstekorten kunnen te wijten zijn aan aandachtsfluctuaties, het niet kunnen volhouden van de aandacht, het niet kunnen richten van de aandacht, het afgeleid worden door omgevingsfactoren.

Binnen het geheugen wordt een onderscheid gemaakt tussen visueel en auditief geheugen, korte termijn en lange termijn geheugen en geheugen voor complex materiaal versus geheugen voor eenvoudig materiaal. Het geheugen- en concentratieonderzoek richt zich op elk van deze deelaspecten.